• Terug
  • Zo was 't
  • Zó waren de Onstwedder manieren (1829) – Deel 2
12 februari 2015
Afl. 71 – 12-02-2015

Het zgn. Schoolmeestersrapport uit 1829 van meester Derk Adolfs Welp, waaruit ik in de vorige aflevering citeerde, biedt nog meer interessante informatie over leven en werken van de Onstwedders van zo’n 200 jaar geleden. Zullen we ons ‘s aan meesters kijk op de tijd van toen een beetje spiegelen? Zullen we ‘s kijken of we nou echt zo conservatief zijn, zo vastgeroest aan oude gewoonten en inzichten, dat je soms de indruk krijgt dat ‘anderen’ denken, dat wij in Onstwedde de prehistorie nog steeds niet hebben verlaten...
Ik constateer die mening (helaas) nog vrij regelmatig in gesprekken met mede-Grunnegers en snap eigenlijk niet waaraan ze deze “wijsheid” ophangen. Als je er wat nader over doorpraat, snappen ze ’t zelf (gelukkig) ook vaak niet.

Maar goed. Wat zegt meester Welp ervan. In 1829.

“De inwoners zyn zeer Godsdienstig en vry ingetogen, zoo dat de openbaren Godsdienst niet ligt verzuimd wordt; maar in openbare Gezelschappen en zamenkomsten is men zeer onzedig… Ook is men niet vry van eenigsints dubbelzinnig te zyn...”
Zooooo! Als wij onze voorouders dus altijd hadden ingeschat als de brave-borsten-van-huis-uit, dan kunnen we onze mening maar beter herzien. Onstwedde kent in het begin van de 19e eeuw namelijk slechts enkele echte kroegen, waarvan die van Simon Stratingh, het vroegere gemeentehuis, nu Havenstraat 2, wel de bekendste was. Daaraan kan de ‘onzedige’ levensstijl dus niet (alleen) gelegen hebben. Kennelijk is er desondanks een soort onstuitbare behoefte geweest om af en toe ’s flink uit z’n dak te gaan en dat gaat toch het beste samen met een stel anderen, of ’t nou uit is of thuis.

(De foto van vandaag is gemaakt van een schildering door dorps-hobby-schilder H.E. Bots van de situatie ca. 1920 van de ‘herberg-met-doorreed’ (d.w.z. dat je daar met je paard en wagen binnen kon rijden; een soort 19e eeuwse ‘drive-in’ zeg maar), die lange tijd het laatste pand aan de Dorpsstraat is geweest.
Het achterste deel van de Dorpsstraat en de Luringstraat bestonden nog niet.
Gaandeweg die 19e eeuw neemt dit etablissement meer en meer de  functie van dorpscafé over van café Stratingh. We kennen ’t nu al weer een hele tijd als Eetcafé Gerak.)

Merkwaardig is ‘t, dat meester zijn beginoordeel even verderop bijstelt, bijna herroept. Alsof hij vindt dat hij in het begin iets té stevig van leer getrokken is. ”...Dronkaarts vindt men hier niet en de herbergen worden zeer zelden bezocht. Vermakelykheden en uitspanningen kent men niet, dan naar kermissen te gaan. Het bezoeken geschiedt niet veel, en dan gaat alles op het zuinigst toe.
Men leeft zeer werk- en spaarzaam en tevens zeer zuinig en heel sober. Het voedsel bestaat meest uit Roggenbrood, pannekoeken, Engelsche aardappelen (= aardappelen gekookt in vleesbouillon), stamboonen en roggenmeelbry. Onder de boerenstand wordt nogal veel rund-, schapen-, varkensvlees en spek gebruikt.”

Als meester beschrijft hoe het leven van alledag er uitziet, ben ik eerlijk gezegd toch blij dat ik bijna 200 jaar later leef.
“…In den Zomer staat men des morgens vroeg – en in den winter zeer laat op. Zoodra men des zomers het bed verlaat, doet men dadelyk zynen maaltyd met pannekoeken of aardappelen en dan gaat men aan den arbeid, tot des avonds zoo lang de zon schijnt; in welken tyd men niets geniet dan eenen boterham, die des morgens wordt mede genomen.
Des avonds te huiskomende, eet men weder aardappelen, stamboonen of bry, en legt zich neder te slapen.”
Ja, dat kan ik me voorstellen, dat je vroeg je bed induikt na zo’n dag van zwaar werken. We moeten ons immers goed realiseren, dat bijna alle werk dat gedaan moest worden handwerk was, werk waarbij je spierkracht stevig werd aangesproken.(zie hiervoor bv. ook ‘Het Onstwedder Oogst-ABC in de rubriek ‘Taikens & Toal’, elders op deze website).

Maar ’s winters dan? Als er geen zwaar werk te doen was en veel tijd over. Meester zegt dan wel dat ‘men’ dan laat het bed uitkwam, maar wat doe je dan de rest van de dag ? Zonder radio, zonder tv, computer, i-pad/telefoon, auto, audioset, enz. Man, je verveelt je toch te pletter! Dan word je toch ook gewoonweg “...eenigsints (tiepel- dan wel) dubbel-zinnig...” van?
Meester rapporteert: ”Des winters, na dat men om 7 à 8 uren is opgestaan (en dat noemt meester even tevoren “zeer laat”? Hoe supervroeg stonden ze in vredesnaam ’s zomers dan wel niet op?), gaat men dadelyk aan het dorschen en het vee voederen. Om 10 à 11 uren doet men zyn morgen-, om 3 à 4 uren zyn middag- en om 9 uren des avonds zyn avondmaal. Na dan het vee afgevoederd te hebben en het eten tot den volgenden dag te hebben klaar gemaakt, gaat men te bed.”
“De werkzaamheden, die de mannen des winters tusschen het dorschen en het veevoederen verrigten, bestaan in het breien (=knovveln, à la wijlen Job Oortwijn bij ‘Onstwedder Gaarv’n’), korvenmaken, enz. en de meisjes en de vrouwen doen niets dan spinnen…”

Dit lezende, begrijpen we het succes van de Oude Ambachten van onze ‘Onstwedder Gaarv’n’-club. We stellen vast, dat er bij ons in 200 jaar, - in elk geval ’s winters -, toch niet zo verschrikkelijk veel veranderd is.
Waar het spreekwoord immers zegt, dat ledigheid het oorkussen van de duivel is, zou bezigheid best wel eens een hemels dekbed kunnen zijn…
Ik wens u een gezellig/nuttig & bezig restant van de winterperiode.

Klaas Meijer (k.meijer@onstwedde.info)