1 mei. 2014

 

ONSTWEDDE  OP  DE  DREMPEL  VAN  HET  CHRISTENDOM

AFLEVERING 3

In het vale maanlicht zit een groep schimmen bijeen, dichtbij Heimo’s huisje bij de Onstwedder es. Alleen wie echt bekend is met de situatie heeft het smalle paadje dat dwars door de vlierstruiken naar de diepe kuil loopt, kunnen vinden. Door de majestueuze Wodanseik die de kuil overwelft, dringt zelfs het zwakke maanlicht nauwelijks door. De oplaaiende vlammen van het open vuur maken van Heimo een spookverschijning. Met wijdse armgebaren sprenkelt hij het bloed van het schaap dat hij zopas heeft geslacht, uit over de Onstwedder marke-genoten die in een halve cirkel om hem heen op ruwe banken zitten. Heimo treedt deze nacht op als priester van de Heidentempel. Dat tempeltje staat hemelsbreed nauwelijks tien meter verwijderd van de Christenkerk, waar hij enkele dagen eerder de voorganger was. Heimo is van mening dat de nieuwe, christelijke geloofsleer eigenlijk helemaal niet zover afstaat van de godenleer, die eeuwenlang hoofd en hart van de Westerwolders heeft beheerst en van geslacht op geslacht is doorgegeven. Of je ’t nou had over God of over de Alvader, of je het kruisteken van Christus nou zag als symbool van je geloven of de donderhamer van Donar, of je nou in een christelijk kerkgebouwtje bijeenkwam of in de buitenlucht een eredienst hield voor de aloude goden van bos en veld, wat maakte ’t in wezen uit. Nee, Heimo vindt ’t ene absoluut geen verraad aan het andere. Welnee. Zeker in deze dreigende tijd kon je naar zijn idee het beste maar een dubbel spoor berijden. De goden hadden immers al eeuwenlang vanaf hun hoge wolkenzetels de dreigende vuisten geschud naar het afvallige mensenvolk en ook de nieuwe christen-Heiland had de ondergang van de wereld na duizend jaar voorspeld; duizend jaar die zouden voelen als één dag ……..
                           **************
De eerste zonnestralen van de volgende morgen beschijnen de rokende puinhopen van wat eens Heimo’s huis is geweest, van het eenvoudige Christenkerkje en van de kleine Heidentempel. De vlammen slaan nog aan alle kanten uit de Wodanseik. Rondom gekreun van lichamen op de grond………
Pater Seierd is die nacht opnieuw gekomen. Mét Richter Wichert van Ter Borgh. En deze keer mét een groep kloostersoldaten.  Ze zouden nu eens en voorgoed een eind maken aan dat weerzinwekkende gedoe bij het huis van Heimo. Een slap christelijk sausje over ingekankerde heidense gebruiken, meer was ’t daar niet !
Heimo had zich dapper teweer gesteld. Aycko was aan zijn zijde als een briesende leeuw geweest. De Onstwedder markegenoten, die in de kuil de offerdienst hadden bijgewoond, wilden met z’n allen de strijd aangaan, maar toen hadden ze de vlammen in de verte gezien. Het vuur dat oplaaide op de plekken waar hun huizen stonden, waar hun vee, hun bezit was ….. En ze waren als dollen weggevlucht in een poging om te redden wat er nog te redden viel ………

Berte heeft zich, verscholen in het struikgewas, buiten alle strijd gehouden. Als pater Seierd en de zijnen hun verwoestende werk hebben gedaan en met veel bombarie zijn vertrokken, komt ze tevoorschijn. Er is werk aan de winkel:  bloedende wonden moeten gestelpt, dizzy geslagen offerfeestgangers dienen verzorgd te worden. Aycko is een van de eersten die dankbaar naar haar opkijkt. ’t Flitst door z’n hoofd en hij fluistert ’t tegen Heimo, naast hem: “Wat is die Berte van jou een kanjer van een meid……!”
Heimo is er slecht aan toe. Dat hij zich met z’n strijdbijl teweer stelde, heeft van de weeromstuit ook grof geweld bij pater Seierds mannen opgeroepen. Naast Heimo ligt echter een onbekende jongeman, die er nog slechter aan toe is. Als Berte probeert z’n lijden wat te verlichten en daarbij zijn hoofd op haar blote arm laat rusten, slaakt de zwaar gewonde plots een kreet.”Jij bent…., jij bent ….. mijn zusje….!”
Met z’n laatste ademtochten vertelt hij hoe hij het teken van de wolfsbeet op Bertes rechteronderarm herkent. Hoe zijn vader Ade, de Speelman, verteld had dat hij  haar als klein meisje gewond had gevonden in het bos. Hoe het onbekende kind zijn liefste speelkameraadje was geworden. Hoe vader Ade op zekere dag met het meisje was vertrokken en niet weer was teruggekeerd. Omgekomen ?
En nu, hier temidden van de verkoolde resten van kerk, tempel en Wodanseik, vindt hij haar terug, zijn vriendinnetje……. “Hoe is dit in vredesnaa………”
Als de onbekende sterft op Bertes arm, komt Heimo met z’n laatste krachten en met hulp van een dikke tak overeind. In een soort van doodskreet roept hij Berte en Aycko bij zich en steunt:”Berte ! Ade heeft jou van ons gestolen ! Jij bent mijn gestolen dochter Berte ! Ooooh Berte. Jaaaa, doe bist ‘t !  Oh Aycko……., zai is VRIJ !!”
’t Is het laatste wat Heimo weet uit te brengen. Z’n tak breekt en hij valt voorover. De zware hoofdwond gaat opnieuw hevig bloeden. Terwijl Berte zich over hem heen buigt en probeert het bloed te stelpen, zinkt z’n hoofd opzij ……..
                         ******************
Twaalf keer is de volle maan sinds die rampzalige nacht over het Onstwedder land opgegaan. Het landschap is echter het aloude landschap niet meer. Eerst kwamen er mannen met grote bijlen, die de verkoolde resten van de Wodanseik op Heimo’s erf tot aan de wortels weghakten. Maar daarna zijn ze niet opgehouden: alle grote bomen van de Weenderberg tot Ter Maarsch zijn in brand gestoken of onder hun bijlen gesneuveld. Slechts zielige stompjes boom kijken nog boven de grijze grond uit. De abt van Corvey en de proost van Meppen hadden gezworen, dat ’t nu eens en voorgoed met de restanten van dat heidense gedoe in Onstwedde afgelopen moest zijn. En richter Wichert, van de boerenhof in Ter Borgh, was hun willige werktuig geweest ………
Bij de overval tijdens het offerfeest bij Heimo had hij al vooraan gelopen en de vlam in huis, schuur en stal gestoken. Hij, Wichert,  was ’t ook geweest die de verstopte, aan Wodan gewijde, witte koe had ontdekt. Met een krachtige zwaai van z’n knots had hij het dier naar een andere wereld willen helpen. Maar voordat hij opzij kon springen had de koe met een woeste brul één van haar hoorns diep in zijn zij gezet. En toen, toen was het dier verdwenen en niemand had ’t sindsdien teruggezien.

Omdat de wond niet wilde helen, moest Wichert op advies van de Meppense kloosterbroeders (aangestuurd door de proost) boete doen: hij moest alle grote bomen in het Onstwedder markegebied laten rooien of omhakken, zodat het doen en laten van de Onstwedders van veraf zichtbaar zou zijn. Alleen zó zouden hun heidense neigingen beteugeld kunnen worden !
Maar de wond bleef, begon zelfs venijnig te ontsteken. Het advies was, alweer: “Boete doen, Wichert! Schenk het weidegebied en het bos, dat je bezit bij de Aa-poel (het latere Ter Apel - km) ten zuiden van jouw boerenhof aan de Proosdij van Meppen. Dán zul je beter worden !”
’s Nachts breekt Wichert regelmatig het koortsig angstzweet uit. Het jaar 1000 komt steeds dichterbij. “De wereld zal in rook en vuur vergaan…… Precies zo als ik Heimo’s hof en het hele markegebied van Onstwedde heb laten branden….. Ben ik een willoos werktuig van de duivel geweest ? ” Wichert komt er niet uit. Hij begint plotselinge woedeaanvallen te krijgen en duldt geen mensen meer bij zich.
Al weer op advies van de Meppense Proost laat hij een hut bouwen in de verlatenheid van het Ruiten Aa-dal, aan de rand van het Bourtanger Moor. Er komt daar komt nooit een levende ziel. Alleen daar, in de totale afgeslotenheid aan de uiterste rand van Westerwolde, zal z’n herstel met veel bidden en vasten voltooid kunnen worden ……
Zo wordt Wichert de eerste kluizenaar van Westerwolde en in wezen zou je hem de grondlegger kunnen noemen van wat eens het Klooster van Ter Apel zou worden.
                    ************* 

© Geert Schreuder / Klaas Meijer     

                                 Wordt – nog één keer - vervolgd.