• Terug
  • Zo was 't
  • Hoe Jan Bessembinders 1e en 2e Exloërmond ontsloot
25 februari 2021
Afl. 161 – 25-02-2021

't Is begrijpelijk, dat u bij het lezen van de titel van deze aflevering denkt, waarschijnlijk met een groot vraagteken op uw gezicht, aan onze oud-wethouder Jan Bessembinders van de Jabbingelaan. Maar met alle respect voor deze Jan: de Jan over wie ik ’t met u wil hebben, was in Onstwedde actief in de 19e eeuw, zo’n 165 jaar geleden.

Bij een opruimactie in ons Onstwedder Historisch Archief kwam ik een oud kasboek tegen. ‘t Was in de kluis per ongeluk een beetje achter andere stukken geraakt. Het boekje (met vanaf 1856 de inkomsten van voor naar achter genoteerd en de uitgaven van achterin naar voren, een zuinige methode die in die tijd ook door de Onstwedder kerkvoogden gebruikt werd) behelsde de in- en uitgaven-notities van ene Jan J. Bessembinders•.  Hij was de ‘schatbewaarder’ van de ‘Volmagten voor 29 Onstwedder Boerregten’; de penningmeester namens de 29 Onstwedder eigenerfde boeren zeg maar. Eigenerfde boeren hadden eigen grondbezit met daaraan verbonden bepaalde rechten in de marke, het gezamenlijke Onstwedder buitengebied. Dat buitengebied strekte zich uit vanaf de Barkelazwet (= de grens met Pekela - km) tot een stukje voorbij het stroomgebied van de Mussel-Aa.

Onze Jan-van-toen voldeed zonder twijfel aan eisen van betrouwbaarheid en zorgvuldigheid, anders had hij deze functie vast niet gekregen. Zuinig was hij in elk geval ook. Als je bv. leest dat hij op 13 maart 1858 “... Na het Kanaal geweest en verteert ƒ 0,10...”, dan is hij beslist geen geld-over-de-balk-gooier geweest.
Nou is de gulden van toen natuurlijk iets anders dan de €uro van nu, maar geld was ook in die tijd een belangrijke reden van ruzie en ergernis. Zeker als ’t ging om het binnenhalen van zoveel mogelijk winst uit de lucratieve turfhandel. Zowel de steden in het westen van ons eigen land als het buitenland waren er gek op.

De rol van de Stad Groningen in die handel is wel zo’n 200 jaar achtereen lang niet altijd fraai geweest. Met enkele trucjes was die Stad er bv. in geslaagd om in 1765 vanaf Bareveld/Wildervank het Stadskanaal te (laten) graven. Rond 1800 ontstond er echter opnieuw onenigheid tussen de Stad en de Drentse Veengenoten. Nu over de vraag wie de kosten zou moeten dragen voor de aansluiting van de Drentse veengebieden op het Stadskanaal. De Drenten legden weliswaar zgn. ‘monden’ (= zijkanalen - km) aan naar het Stadskanaal, maar de Stad liet ze een aantal keren “gewoon” weer dichtgooien. Ook legde Groningen de verdere aanleg van het nieuwe Knoal richting Ter Apel tijdelijk stil. (Zie opm. 2)

Koning Willem I kwam uiteindelijk persoonlijk tussenbeide met zijn beroemd geworden ‘Convenant’ van 1817. Hij dwong daarmee Groningers en Drenten tot vrede in het veen. De provinciegrens verschoof daarbij een beetje naar het westen, zodat de Drenten wat aan gebied moesten inleveren. Dat bij de watertoren in Stadskanaal een knik in de kanaal-route zit(de Eerste - en de Tweede Afdraai), is daaraan te wijten c.q. te danken.

Merkwaardig, om niet te zeggen hoogst merkwaardig, is ’t nu dat ik in de administratie van Jan J. Bessembinders• uit 1857 teksten tegenkom inzake “… de bezetting der eerste mond, hetwelk voor boerregt uitkomt op 8 Gulde…” en …Komparietie (= een soort overeenkomst - km) met de Opzigter over de inleg van de eerste mond...”
In 1860 brengen de Onstwedder eigenerfden in twee etappes ƒ 580,= bijeen voor de ontsluiting van “de tweede mond”. Op 17 augustus 1861 lezen we dan o.a.: ”... Bij het uitbesteden van het graven van de tweede mond verteerd: ƒ 1,00…”, waarna korte tijd later vermeld staat: ”... De tweede mond uitbesteed. De roe voor 3 Gulden…”

Wat de Onstwedder boeren nou ten diepste bezield heeft om via Jan de kosten van het aansluiten van de 1e en 2e (Exloër)mond voor hun rekening te nemen, heb ik niet kunnen achterhalen. Helaas. Jan Bessembinders hield de inkomsten en uitgaven keurig bij, maar liet zich uiteraard niet uit over de achterliggende motieven. De eerlijkheid gebiedt dus te zeggen, dat de nu volgende mogelijkheden berusten op enig giswerk van mijn kant.

Mogelijkheid a.) Onstwedder boeren hebben (veen)gronden aan de Drentse kant van de grens in bezit en willen uiteraard graag een goede afvoer voor het overtollige water én de turf die op hun grond gestoken is.
Dat Onstwedders daar bezittingen zouden hebben is niet zo raar.
- De Onstwedders en Exloër/ Valther boeren hebben eeuwenlang ruzie gemaakt over de eigendomsrechten van gebieden langs de latere Semslinie c.q. de provinciegrens. Toen die provinciegrens in 1817 iets ten voordele van de Onstwedders opschoof, kwamen mogelijk sommige van die oude ruzies weer boven en “gewoon” afwachten hoe ’t verder zou gaan heeft eigenlijk nooit bij de Onstwedder levensinstelling gehoord.
- Om de Drenten tóch een beetje gunstig te stemmen liet de Stad Groningen aanspraken vallen op zo'n 1.500 meter veengrond in o.a. het Exloërveen; grond die ze van de Onstwedder markegenoten zou hebben gekocht. De Onstwedders hadden dus ineens een lap grond aan de Drentse kant van het Stadskanaal er (weer) bij.

Mogelijkheid b.) (minder waarschijnlijk) De Stad Groningen zit, nadat ze het Stads-kanaal  in 1854 alsnog tot Ter Apel hebben laten uitgraven, enigszins in financiële nood. De Onstwedders zien nu een reële kans om mee te delen in de te verwachten winsten: de turfafvoer vanuit zowel de Drentse als de Groninger Veenkoloniën (waaronder ook diverse Onstwedder venen) zal nu immers sterk toenemen. Ze investeren in de toekomst.

Jan J. Bessembinders werd mogelijk omstreeks 1860 door een ziekte getroffen. In 1862 blijkt Geert Harms  Migchels (getrouwd met een zus van Jan) Jan z’n taak namelijk te hebben overgenomen.
Jan J. overlijdt in 1864.

                                    ****************

Gelet op het regelmatig sturen van gezegelde brieven naar Groningen, mogen we waarschijnlijk wel vaststellen dat de relatie rond (18)’60 tussen de Onstwedder eigenerfden / hun Volmachten en de Stad Groningen zich nou niet bepaald tot de meest vriendschappelijke heeft ontwikkeld. Dat wordt wel duidelijk uit de laatste aantekening die Geert H. Migchels in 1865 in het kasboek noteert: “...4 October. Aanmaning aan de Gemeente Groningen tot het leggen van batten (= bruggen – km) over de wijk: ƒ 1,15...” (Oftewel in hedendaagse taal: ”Hé, jullie krenterige Stadjers. Kom nou ein-de-lijk ’s ff over de brug, hè! Wij hebben jullie liefst twee keer ontzettend gematst bij het aansluiten van 2 – ja ja: twee!!! – Drentse Monden op het Stadskanaal. Maar nou zijn jullie pofferjoppie een keer aan de beurt! Kom over de batte!)
  
Opm. 1: • Deze Jan J. Bessembinders (geb. 1805) uit 1856 blijkt trouwens de betovergrootvader te zijn van de Jan uit de Jabbingelaan, waarmee ik dit verhaal begon.
Opm. 2: Het stilleggen van het verder graven van het Stadskanaal richting Ter Apel had vooral financiële redenen: de Stadse zakenlieden waren bang dat door een snelle toevloed van Drentse turf, de prijs van de Stad-Groninger turf (uit de Pekela's) fiks zou dalen.
Opm. 3: De foto van vandaag is van een turf-schilderij dat Geert Schreuder (net als ik een veenkoloniaal van oorsprong) in 2014 maakte.

© Klaas Meijer (k.meijer@onstwedde.info)