• Terug
  • Zo was 't
  • “De toekomst wordt bepaald door het herinnerende verleden”
24 mei 2016
Afl. 101 – 24-05-2016

Als we op 4 mei met z’n allen op de Brink rondom het “Nooit meer”-monument staan en de namen van de 24 Onstwedder oorlogsslachtoffers worden voorgelezen, dan schiet mij nog wel eens de beroemde uitspraak van de Griekse filosoof Plato (427 v.Chr. – 347 v. Chr.) door het hoofd.”Alleen de doden hebben het einde van de oorlog gezien...” Een heel diepzinnige uitspraak, waarover u maar ‘s moet nadenken.

Kort geleden kreeg ik via-via een kopie van een brief toegestuurd, die enkele jaren na de bevrijding door een Duitse soldaat naar de toenmalige postcommandant van de Onstwedder politie was gestuurd. Die commandant was in de oorlogsjaren “Boultje” de Vries. Het bureau - mét celruimte - was toen nog op Dorpsstraat 44. (Zie de foto: ‘t is het huis achter de lantaarnpaal/boom links. Daar waar later de familie Korte woonde).
Na het lezen ervan had ik in eerste instantie weer de neiging om Plato erbij te slepen. Die gedachte werd echter vlot overstemd door een citaat van de Nederlandse dichter Louis Ferron (1942-2005): ”De toekomst wordt bepaald door het herinnerende verleden!”

Toen ik de brief nogmaals gelezen had, was ik er inderdaad van overtuigd dat de uitspraak van Ferron veel beter, veel positiever ook, was. Nog ’s terugdenkend aan de lange lijst van 77 Onstwedder families die in diezelfde oorlogsjaren 1940/’45 rijen evacue(é)s, onderduikers, ‘bleekneusjes-uit-het-westen’ van ons land een gastvrij onderdak boden, was ik er snel uit. Een rubriek als ‘Zo was ‘t’ kan een goed handvat bieden voor de levensinstelling van ‘Zo moet ‘t’!
Het hoe en waarom van de titel boven deze aflevering is u nu helder?

                                                              ****************

Ik heb onderstaande brief voor u uit het Duits vertaald. Zowel de schrijver van de brief als de ontvanger zijn niet meer in leven en ik kon dus helaas geen aanvullende informatie meer vragen. Er komen namelijk enkele onbegrijpelijke zinsneden in de brief voor. Zo snap ik met de beste wil van de wereld niet wat Peter Mohr bijv. bedoelt met “... werd bij iedereen van de 100 man de lichaamstemperatuur gecontroleerd…” (zie halverwege de brief).
Wel kan ik u zeggen, dat politieman “Boultje” de Vries bij mij diep respect heeft opgewekt voor hetgeen zijn – laten we ’t maar noemen – ‘naastenliefde’ hem in maart 1945 heeft laten doen. Met uw goedvinden voeg ik zijn naam toe aan die Onstwedder families, die in de oorlogsjaren hun helpende, zorgzame hand uitstaken naar ‘die ander’…

N.B. Met dank aan dhr. Harm-Jan Wubs (Stadskanaal) voor zijn bemiddelende rol.

Hamburg, 28 maart 1948 Beste meneer De Vries.

Helaas beheers ik de Nederlandse taal niet, anders zou het onderlinge begrijpen misschien wel wat gemakkelijker zijn. Maar ik hoop, dat u mogelijkheden hebt om deze brief te vertalen. U hebt wellicht nauwelijks een idee omtrent het hoe en waarom van dit schrijven, daarom zal ik proberen uw herinneringen wat op te frissen.
Het was geloof ik in maart van het jaar 1945, enkele weken voordat deze verschrikkelijkste oorlog aller tijden werd beëindigd. Ik was met mijn eenheid naar uw woonplaats gedirigeerd. Tegen het eind van de middag ging ik met een kameraad een eindje wandelen, beter gezegd: wij probeerden bij de plaatselijke boeren iets te eten te krijgen, want we hadden erge honger. We kwamen toen ook langs uw tuin, waarin u aan het werk was. Ik heb toen lang en uitvoerig met u gesproken. Ik werd daarop met mijn kameraad, - die in z’n burgerbestaan mijnwerker is -, door u uitgenodigd om binnen te komen. Het was ons weliswaar niet toegestaan om met burgers om te gaan, maar wij zijn toen toch onder dekking van de duisternis met u meegeslopen.

Ik heb sindsdien veelvuldig aan deze avond moeten terugdenken. En vandaag, op de 1e Paasdag, wil ik een uurtje van bezinning en reflectie benutten om u mijn hartelijke dank uit te spreken voor de mooie en toch ook weer eigenaardige avond van toen. Mooi, omdat die avond mij door z’n verloop, door de feestelijkheid van het eten op zich, het tafelgebed en het daarop volgende gesprek een werkelijk fijn inzicht heeft geboden in de zeden en gewoonten die bij u heersten. Een eigenaardige avond was ’t dus ook, deels door het geïmproviseerde licht op uw huiskamertafel, door de uitgekookt aangebrachte verduistering, de door de kamer zwevende sluiers van de door u gerookte tabak, het scherpe luisteren naar verdachte geluiden, of ’t misschien voetstappen konden zijn die uw huis naderden, omdat immers bijna alles verboden was.

Heel vaak heb ik mezelf later de vraag gesteld, wat u wel gedaan zou hebben wanneer een patrouille toegang tot uw huis geëist zou hebben. Ik had vertrouwen in u, want anders zou ik immers van een bezoek bij u hebben moeten afzien, om u en uw gezin niet in gevaar te brengen. Tijdens het schrijven van deze regels zie ik het beeld van uw woonkamer nog bijna werkelijk voor me.  De tafel met het blauwe porselein erop en de blakende olielamp.
Toen wij laat in de nacht uw huis verlieten, werden wij nog aangehouden. Wij slaagden er echter in om in de duisternis te ontsnappen. Met geweld heeft men indertijd van ons willen weten waar we vandaan kwamen. Bij iedereen van de ongeveer honderd man, die schuin tegenover bij een boer waren ingekwartierd, werd de lichaamstemperatuur gecontroleerd. Maar men heeft ons niet gevonden. Wie weet wat er anders gebeurd zou zijn.

Zo zijn we er toen heel goed vanaf gekomen. Mijn kameraad heeft later in het Weser-Eems-gebied weliswaar toch helaas het leven gelaten. Ik heb alles gelukkig overleefd en kon heelhuids terugkeren naar mijn gezin. Een mooie herinnering aan uw knusse familiekring heb ik daarheen kunnen meenemen!
Dan zou ik u nu nog graag iets over mezelf willen vertellen. U krijgt dan hopelijk een beetje inzicht in mijn huidige persoonlijke omstandigheden, zulks voor het geval u deze brief misschien zou willen beantwoorden.
Mijn beroep is verkoop-vertegenwoordiger in de machinebouw-branche. Ik ben 44 jaar, ben geboren onder het sterrenbeeld van de Boogschutter, getrouwd en drie kinderen. ’t Is bij ons een soort ‘Dreimäderlhaus’-operette van Franz Schubert. Die kinderen zijn namelijk alle drie meisjes, 5, 7 en 12 jaar oud.

Vijf jaar lang was ik van mijn gezin gescheiden. Alles lag uit elkaar. Je was op de vlucht, geëvacueerd of elders ingekwartierd. Omdat we na mijn terugkomst geen dak boven ons hoofd hadden, heb ik in arren moede een paar schamele kamers weer opgebouwd. Daarin kon ik dan eindelijk tegen het eind van 1946 mijn geliefden weer  thuishalen. Het afgelopen jaar lukte ’t mij ook om onze woning zodanig van ruiten te voorzien, dat de wind niet meer door alle kieren en gaten naar binnen kon waaien. Voor het overige gaat het hier eigenlijk steeds slechter. De zorgen om het dagelijkse levensonderhoud laten je geen ogenblik met rust. Het is een zich dag op dag herhalende strijd. Het gevecht om kleding en schoeisel heb ik al langere tijd geleden opgegeven. Het is volledig zinloos om je aan welke illusies dan ook maar over te geven. Als er niet spoedig een fundamentele verandering plaatsvindt, ziet de toekomst er in alle opzichten zeer triest uit.

Wilt u wel geloven, meneer De Vries, dan iemand daar moe van wordt? Dat je ‘t allemaal zat kan worden? Het zijn de kinderen waarom ’t gaat en voor wie men zich steeds opnieuw wil inspannen, want deze jeugdigen treft toch voor de hele belabberde situatie geen greintje schuld?
Maar ik wil u met deze zaken niet verder lastig vallen. Want u en uw vaderland hebben immers ook overvloedig met nood en leed moeten omgaan; door ons teweeggebracht. Door de natie, waarvan ook ik deel uitmaak...
Daarom verheugt ’t mij des te meer, dat ik in uw persoon een mens heb leren kennen die zijn rol als naaste, als medemens, in weerwil van alle ellende niet is vergeten. Terwijl ik daaraan met dankbaarheid denk, groet ik u en degenen die bij u horen heel hartelijk.

Uw
Peter D. Mohr, Carl-Theodorstrasse 5, Hamburg-Altona 1

                                                       *****************

© Klaas Meijer (k.meijer@onstwedde.info)