1 november 2013

 

De rijke Juffer van de oude toren – Deel 1

“Nee ! Nee ! Und nochmal: nee ! ’t Zal gebeuren wie ik dat gesagt habe ! Ik bin uiteindelijk ook diegene die alles moet betalen. Wahr of nicht wahr ? Steine habe ich gezegd en Steine zullen es worden !
Hätten Sie weiter noch was te meckern ? Herr Baumeister ?”
De laatste twee woorden worden bijna blaffend uitgesproken.
Een sjiek ogende dame staat boos stampvoetend tegenover een vrij sjofel geklede, blozende bouwvakker. De namen van beiden kennen we helaas niet.
Onze bouwvakker-aannemer weet niet wat hij moet antwoorden en er komt een stamelend “Jjj..aaa, genedige mevrouw” over z’n lippen. Tja, wat moet hij ook anders. Natuurlijk heeft zij met haar woede-uitbarsting wel een beetje gelijk. Zij is immers de rijke juffer, die uit het Duitse Emsland is gekomen en met wie bepaald niet te spotten valt. Nog niet zo heel lang geleden leidde zij daar, samen met haar beide zussen, een zeer losbandig, - zeg maar gerust: een wulps -, bestaan. Regelmatig organiseerden ze samen onbekommerd peperdure en wilde feesten. Geld hoefde daarbij geen enkele rol te spelen. Dat hadden ze immers in overvloed geërfd.
Op zekere dag waren ze echter tot inkeer gekomen. Ze kregen een afschuw van hun bestaan tot dan toe en beloofden ten overstaan van God en van elkaar beterschap. Ze namen niet alleen afscheid van hun frivole leven, maar ook van elkaar. Al was ’t alleen maar om te voorkomen, dat ze elkaar opnieuw slecht zouden beïnvloeden.
Zo gingen ze elk in verschillende richtingen hun weg om, - zoals ze beloofd hadden -, op de plek waar hun reis zou eindigen een toren te laten bouwen. Tot en met de torenspits volledig van steen. Als boetedoening en, de toren als wijzende vinger naar boven, tot eer van God.
Uiteindelijk kwamen ze resp. in Holwierde, in Schildwolde en in Onstwedde terecht. Daar moest hun eigen toren verrijzen. Een Juffer-toren !

En nu staat de aannemer tegenover de dame, de juffer, die in het Onstwedder Loug (=het oudste gedeelte van het dorp) is beland om daar háár toren te bouwen.
Het zit de aanzienlijke dame niet tegen. De meest aangewezen plek om haar vingerwijzing te laten bouwen is natuurlijk bij de kerk. En laat er nou bij die vrij nieuwe kerk al een toren staan ! ’t Is het allereerste steenhuis, dat in Westerwolde gebouwd is. ’t Is weliswaar geen kerktoren maar een verdedigingstoren van zo’n 14 meter hoog, die meer dan 100 jaar een laatste toevluchtsoord is geweest in tijden van grote dreiging. Hij is vlak aan de bovenkant, met kantelen op alle vier windstreken en je kunt er alleen in komen via een ladder aan de buitenzijde. Omdat het begin van de 14e eeuw zich – gelukkig – kenmerkt door vredesomstandigheden, is hij wat in onbruik geraakt.
Maar als de juffer en de ingehuurde aannemer de stevige muren van dit uit oersolide Onstwedder steen opgetrokken bouwwerk zien, concluderen beiden vrijwel meteen dat dit oude steenhuis een prachtig uitgangspunt biedt voor een aanpassing tot de nieuwe kerktoren. Hij hoeft eigenlijk alleen maar een aantal meters hoger, een nieuwe muur er omheen en een spits er bovenop.
Alles van steen, zoals de drie zusters bij het scheiden van hun wegen hadden afgesproken.
Uiteraard kunnen de Onstwedders roet in het eten gooien. Het steenhuis is immers hún eigendom. De bewoners van ’t Loug zijn echter verrukt over de plannen van de rijke juffer. Té gek, man ! Nog maar kort geleden hebben ze hun nieuwe, naast de toren staande, kerkgebouw in gebruik genomen. En als er dan een rijke mevrouw opduikt, die op haar kosten naast de kerk een echte kerk-toren wil laten verrijzen, dan is dat natuurlijk haast een Sint Nicolaas-cadeautje. “Eh….. wanneer denkt u dat u de bouw kunt laten beginnen, hooggeëerde juffer…….. ?”

We schrijven plm. het jaar 1350. Onstwedde krijgt een kerk-toren. Het al twee eeuwen bestaande steenhuis wordt als het ware ingepakt met een dikke nieuwe muur van kloostermoppen. Dat zijn zware bakstenen van 9 x 15 x 32 cm. (De meest gebruikte van tegenwoordig zijn: 5 x 10 x 21 cm). Die stenen komen van de Tichelberg aan het Boveneinde, achter Veenhuizen. Daar was altijd al volop leem van goede kwaliteit te vinden. Sinds ca. het jaar 1200 staan er ook een aantal steenovens, waarin de leem-”broden” stevig doorbakken kunnen worden. Dat er in die stenen af en toe een veenadertje zichtbaar is, is slechts voorkniesoren en voor historici van 800 jaar later van belang.

De bouw van de kerktoren verloopt voorspoedig. De rechtopgaande muren worden opgetrokken tot een hoogte van  ongeveer 21½ meter. De spits gaat vanaf de bovenzijden van de muren eerst in vier en daarna in acht vlakken naar boven. De stenen worden nu met de kopse kant schuin omlaag naar de binnenkant van de toren gelegd, waardoor uiteindelijk een dakdikte ontstaat van zo’n 40 cm. Als zo’n massieve spits weer en wind en regen niet kan doorstaan ! Meer en meer ontstaat een indrukwekkende blikvanger voor de wijde omtrek. Totdat……..
Totdat de aannemer de juffer confronteert met een bouwkundig probleem. Hij ziet zich geen kans om de punt van de toren met stenen in de gewenste spits te laten eindigen. Er zal volgens hem toch écht een niet-stenige oplossing voor het laatste deel moeten worden gevonden …….. Een leien dakje zal het niet worden, dat weet hij vooraf al haast wel zeker ……..

Met de furieuze reactie van de juffer zijn we ons verhaal begonnen.
De aannemer blijft als een geslagen hond achter als de juffer zich van hem afdraait en met vinnige stappen wegbeent.
Maar wat horen we daar ? We hebben ‘t mis. Als de juffer buiten gehoorsafstand is, gromt de aannemer van achter uit z’n keel en diep uit z’n ziel:”Wacht maar, jij arrogant juffertje, wacht maar. Met mijn wraak zullen alle komende geslachten genoeg te stellen krijgen. Haha, méér dan genoeg !”
 
N.B. Onze dank gaat uit naar dhr. Henk Aiking, oud-architect te Amsterdam. Hij kroop een aantal jaren geleden, op 85-jarige leeftijd, meerdere keren van onder tot boven door onze Juffertoren en onderzocht nauwgezet de bouwkundige constructie. We hebben zijn deskundige bevindingen in ons verhaal verwerkt.

© Geert Schreuder  &  Klaas Meijer