29 januari 2024



Afl. 83 : 30-01-2024 : EEN  TERUGBLIK  OP  DE  TIJD  VAN  ‘MORIAANTJE’

In de rubriek ‘Zo was ‘t’ van deze Onstwedder website heb ik al enkele keren m’n blijdschap en dankbaarheid geuit over het doorgeven van zaken die voor het verdere vastleggen/verdiepen van de historie van ons dorp van belang (kunnen) zijn. Het Onstwedder Historisch Archief van Ocrea kan dit soort giften gelukkig nog prima aan en haar honger is dus voorlopig nog niet gestild. Bij het ordenen van een aantal boekjes die al geruime tijd geleden waren binnengekomen, kwam ik “De vrolijke lees- en voordrachtstukken, bijeengebracht door Arie Post” tegen. Het betreft een boekje uit 1935, dat ons Archief werd toebedeeld door (wijlen) dhr. Engel Huls. Hij had het indertijd gekregen uit de erfenis van zijn vader Hendrik Huls (van de Höfte). Gelijk het eerste verhaaltje vond ik heel treffend. Juist in deze tijd waarin termen als racisme, moslimhaat en arbeid(er)smigratie aan de orde van de dag zijn, werpt dit verhaaltje van zo’n 100 jaar geleden een heel ander licht op de genoemde thema’s. En het element humor maakt dat licht nog vreugdevol ook ! Voor ik dit verhaaltje met u ga delen, moet ik u als voormalig geschiedenisleraar nog wel even bijpraten over wie nou van oorsprong  eigenlijk ‘de Moren’ waren.   De naam ‘Moor’ komt oorspronkelijk uit Mauretanië, een land ten zuiden van Marokko. In de Romeinse tijd (rondom het jaar 0) waren die Mauri ook de bewoners van Marokko en het buurland Algerije. De Mauri werden in het begin van de Middeleeuwen (ca. 600) door Arabische veroveraars  tot agressieve Moslims gemaakt. Zo werd bijv. een aanval op Spanje en Frankrijk ondernomen, landen waaruit ze uiteindelijk weer werden verdreven. In die tijd werden Moren omschreven als ‘zwarthuidigen’. Een herinnering daaraan is bijv. het bij ons overbekende liedje uit de vorige eeuw :”Moriaantje, zo zwart als roet.” Goed dan, we gaan naar het verhaaltje en mogelijk staat u met Geert en mij ook hogelijk verbaasd over het feit dat in oude tijden een Nederlandse schoenmaker, geheel vrij in z’n keuze, als arbeidsmigrant  werkt voor de zwarthuidige Moorse koning in het Marokko-/ Algerije-gebied. Dit voorkomt echter niet dat hij moet wonen in een tent en soms moet vluchten voor kwaadaardige, “…… pikzwarte Moren……” Als je dit afzet tegen de klaagzangen die ‘gekleurde medelanders’ anno nu laten horen over hoe ze zich belaagd voelen door de Nederlandse overheid, de politie, hun buurtgenoten……. Dingen kunnen – kennelijk, getuige dit verhaaltje  – in 100 jaar ook bijna 100 % omdraaien…………. Alhoewel …… Misschien hebben we de hierboven genoemde hobbels in de sociale omgang van mensen van diverse komaf en levensopvatting al heel lang en onnodig een steeds zwaarder accent gegeven. Misschien dat de schrijver ons daarom vriendelijk verzoekt om  zijn verhaal “…… s.v.p op een vrolijke, luchtige, losse manier” ……. te lezen.

 

DE  LIST  VAN JAN  GERRIT  GIEGENGAK

De schoenmaker Jan Gerrit Giegengak
was een lustige klant, die zijn zaken had
aan het hof van den Koning der Moren.
Hij zat heel de dag voor zijn schoenmakerstent,
En keek naar een schoenenrij, schier zonder end.
            En hij stopte en hij lapte
            en hij klopte en hij klapte.
Je kon hem in Bibaboelaja wel horen.

Zo eens in de week, dan ging Giegengak Jan,
op zoek naar kapottene schoenen van
de dames en heren der Moren.
Maar drommels, dat viel in de regel niet mee !
Hij moest door woestijnen tot vlak bij de zee.
             Hij pruimde en kauwde
             en zweette en sjouwde
door zon en door zand, om naar lapwerk te horen.

Maar eens op een keer : ’t was zomer en heet,
liep Jan door het brandende zand, en het zweet
droop tappelings – oef – langs zijn oren.
Hij droeg op zijn rug een reusachtige zak,
waar een stapeltje schoenen en laarzen in stak.
              En hij dribbelde stug
              Met die zak op zijn rug
door het land van den Koning der Moren.

Doch plots, voor hem uit, o, wat schrok onze Jan,
daar renden twee kerels pardoes op hem an :
twee glimmende, pikzwarte Moren.
Die moeten mij hebben, dacht Jan ……… of mijn zak …….
En voort holde Jan Gerrit Giegengak,
               in de brandende zon
               zo hard als hij kon
met een stofwolk van zand rond zijn oren.

Maar de zak was zo zwaar, Jan kreeg pijn in zijn zij,
en die nikkers die kwamen maar al dichterbij;
hij meende hun schreeuwen al te horen.  
Daar zag ie twee palmen en plots door zijn pet
schoot een prachtig idee : “Hoera, ‘k ben gered !”
               En snel sneed hij stuk
               met een trek en een ruk
de zak met de schoenen der Moren.

Tussen die bomen, in ’t hart der woestijn,
daar spande ie de zak als een reuzen-gordijn,
en wachtte op de aankomst der Moren.  
Maar stiekempjes zette hij vlug naast elkaar
de schoenen, zo vlak aan de onderrand, klaar.
                En meesmuilend lachte ie
                En hartkloppend wachtte ie,
hij kon nu toch duid’lijk hun adem al horen.

Daar stonden de rovers met hun zwarte gezicht,
en schreeuwden ……… maar langzaam werd opgelicht
het gordijn ……… En wat nou ? Daar in het gelid,
vlak voor hun flapp’rende oren,
een rij mensenvoeten ! Zij schrokken haast wit.
                 Ze holden terug,
                 wel viermaal zo vlug
door het land van de dappere Moren.

De schoenmaker Jan Gerrit Giegengak
was een lustige klant, die zijn zaken had
aan het hof van den Koning der Moren.
Hij zat weer gerust voor zijn schoenmakerstent.

                           JAN H. de GROOT

© Geert Schreuder (de ‘Taikens’) en Klaas Meijer (de ‘Toal’)
     Evt. reacties s.v.p. naar : k.meijer@onstwedde.info