2 juni 2020
Afl. 152 – 02-06-2020

De Historische Vereniging Westerwolde is één van de -  ik druk ‘t geheel ten onrechte ietwat neerbuigend uit – “overblijfselen” van het ‘Onstwedde 1100’-feest in juni/juli 1977. Geert (“Karregie”) Wubs en ondergetekende mochten indertijd de eerste stappen naar de oprichting van deze anno 2020 nog altijd uiterst actieve en succesvolle Vereniging zetten. En ik ben er sindsdien nog altijd een dankbaar lid van. In de wintereditie (nov. 2019) van hun tijdschrift-voor-de-geschiedenis-van-Westerwolde, ‘Terra Westerwolda’, stond een interessant artikel over de historie van een voormalige arbeiderswoning van het zgn. ‘krimpjestype met dwarsdeel’ aan de Oosterholtsweg no. 3

De huidige bewoners, Bert Arends & Dinie Wakker, hebben het huis dat in 2010 veel weg had van een bouwval, in de afgelopen tien jaren namelijk uitvoerig en zorgvuldig gerestaureerd. Dat was niet altijd een makkie, want hun pand had al in het jaar 2000, royaal voor de start van de restauratie, de status van “Rijksmonument” gekregen. Dat houdt o.a. meteen in, dat je bij je (ver)bouwwerkzaamheden tegen stevige beperkingen aanloopt. Ze zijn er desondanks enorm goed in geslaagd om historie, comfort en sfeer met elkaar te verbinden.   
Een belangrijke factor in het indertijd tóch doorzetten van aankoop en restauratie van het pand was het feit, dat Dinie’s opa (Jan Wakker), dezelfde woning ooit in 1903/04 liet bouwen. Toentertijd heette deze streek tussen Onstwedde-dorp en Ter Wupping/Smeerling trouwens nog simpelweg ‘Hutplak’.

Ik wil onze lezers in deze aflevering deelgenoot maken van de wirwar aan gedachten die na het lezen van bovengenoemd artikel door het hoofd van uw witharige rubriekschrijver tolden. Omdat ik nu al vermoed, dat die veelheid aan gedachten wel ’s téveel zou kunnen zijn voor één aflevering, deel ik het verhaal nu al vast in drieën en goed voor twee afleveringen. Kunt u mijn 1-2-3-redenatie volgen?

1.) De naam ‘Hutplak’ brengt me haast automatisch op de (soms al vrijwel verdwenen) benamingen van woonplekken aan de buitenranden van Onstwedde. Het blijkt dan, dat de keuterboertjes/de arbeiders met een heel klein lapje grond ooit vrijwel zonder uitzondering op plekken woonden waar de eigenerfde boeren,- de “dikke boeren” zeg maar -, beslist geen grote boerderij zouden bouwen. Alleen al in de naamgeving zit vaak iets minderwaardigs: ‘Hutplak’, ‘’t Streekje’, de ‘Huttenstreek’ (= het laatste deel van de Luringstraat), ‘t Stobke’, ‘achter Esch’, ‘Ballege’ (= 1e en 2e Barlage). Ook Holte en Vledderhuizen waren trouwens ooit zo’n woonplek voor ‘de kleintjes’, ‘de minderen’...

Hoewel de meeste Onstwedder eigenerfde boeren zich richting hun arbeiders, - die bv. meestal geen ploeg of paard hadden -, redelijk hulpvaardig opstelden, werd alleen al in de benaming van de woonplek van die arbeiders het verschil in rijkdom en stand duidelijk aangegeven.  
Kennelijk werd de hulp van de baas-boer als waardevoller ervaren dan de neerbuigendheid in de benaming van de woonplek. Toen rond 1900 het socialisme/communisme immers in allerlei streken aan een succesvolle opmars bezig was, was er in Onstwedde en omgeving nauwelijks iets van opstandig protest merkbaar. Zowel de CPN (Communistische Partij Nederland) als de SDAP/PvdA (Sociaal-Democratische Arbeiders-Partij/Partij van de Arbeid) kregen in het Onstwedderse nauwelijks een poot aan de grond.

2.) Op de foto van vandaag (anno 1936) zien we Dinie’s opa Jan Wakker als ervaren klompenmaker in z’n huis op de Hutplak. Zijn gelaatsuitdrukking geeft ’t m.i. al een beetje aan, maar ik constateer ’t bij dezen ook nog een keer in tekst: dat Jan Wakker rond het begin van de vorige eeuw een huis bouwde op de ‘Hutplak’ geeft aan, dat hij a.) geen ‘dikke boer’ was; b.) dat de neerbuigende adresnaam ‘Hutplak’ hem geen moer interesseerde. Veel belangrijker was voor hem de opbrengst van z’n keuterboerderij en de kwaliteit van zijn klompen. Die kwaliteit was trouwens boven alle kritiek verheven: eenvoudigweg klasse!

Jans zoon Albert Wakker (* 1910, indertijd wonend aan de Scholtweg, op de plek waar nu het huis van de familie dr. Schut staat) heeft het vakmanschap van z’n vader vele jaren voortgedragen. ’t Is dan ook niet vreemd, dat hij door de Nederlandse Folkloregroep in Canada in 1973 werd uitgenodigd om op een internationale tentoonstelling in Toronto vier weken achtereen demonstraties in zijn vakgebied te geven. Even nuchter als z’n vader zei Albert bij terugkomst in Onstwedde: ”Zo hef t klompmoaken veur mien vraauw en mie tóch wel zin had. Want aanders wazzen wie ja nooit in Canada komen...” (=”Zo heeft het klompen maken voor m’n vrouw en mij tóch wel echt zin gehad. Anders waren we immers nooit in ons leven in Canada gekomen…”)

Maar ook de naam van Jans jongste zoon (* 1924) en naamgenoot zal voor altijd in de geschiedenisboeken van Onstwedde vermeld blijven: Jan Wakker, de machinist op de Onstwedder dorsmachine. Ook deze Jan was een deskundig, enthousiast en betrokken mens. Geen wonder dat hij jarenlang een zeer gewaardeerd machinist was op de dorsmachine die ‘Onstwedder Gaarv’n’ in de jaren (19)’80 in gebruik nam. Maar ook de sierlijke letters, waarin deze Jan ooit de namen van de Onstwedder oorlogsslachtoffers op een perkament schreef. Een perkament, dat in een koker gestoken, in 1988 bij de in gebruikneming werd ingemetseld in de linkerzijde van het 4-mei-monument op de Brink.
Ook z’n beheerderschap (1951-1957) van het vroegere verenigingsgebouw van de Hervormde gemeente, ‘Het Tehuis’ op Dorpsstraat 40, mag trouwens met respect genoemd worden. Ik hoop daarop binnenkort nader in te mogen gaan.

© Klaas Meijer (k.meijer@onstwedde.info)