- Terug
- Taikens & Toal
- Wilt, van de Roege Baarg in Ter Wupping - Deel 1
Wilt, van de Roege Baarg in Ter Wupping - Deel 1
No. 13 - Wilt, van de Roege Baarg in Ter Wupping – Deel 1
VOORAF : Op Hemelvaartsdag 2013 organiseerde Koffie- en Theeschenkerij ‘De Meelschuur’ een gegidste wandeling door Ter Wupping onder de titel “Op het spoor van Roege Wilt”. Deze wandelingen krijgen t.z.t. waarschijnlijk een vervolg. Geen wonder, want ons dorp en onze streek herbergen nog steeds eeuwenoude, soms heel griezelige geheimen ……..
In de eeuwenoude geschiedenis van Onstwedde hebben kinderen van velerlei uiterlijk en karakter het levenslicht gezien. Maar een kind zó aartslelijk en zó angstaanjagend als Wilt al direct bij z’n geboorte was, is er in ons dorp voorzover wij weten na hem nooit weer geboren. Gelukkig maar.
Wilt komt ter wereld in een bescheiden boerengezinnetje, dat aan de oostkant van het dorp woont. Dat moet ergens eind 15e eeuw geweest zijn. Z’n vader is ten tijde van de geboorte van z’n eerste kind vrij ernstig ziek, zodat Wilt al meer dan een jaar oud is aleer hij in onze – toen nog roomse – St.Nicolaaskerk met Juffertoren ten doop kan worden gehouden. Wilt maakt bij die gelegenheid onmiddellijk duidelijk wat voor een kind hij is: als de pastoor het koude doopwater op z’n hoofd sprenkelt, komt hij overeind en geeft meneer pastoor een fikse klap middenin z’n gezicht.
Pastoor en parochie trekken krijtwit weg. Vader en moeder vluchten in allerijl met hun spruit de kerk uit. Bij het Hillighenbruggetje (bij de huidige ijsbaan) scheelt ’t maar een haar of pa en zoon belanden in de verraderlijke kolk, die daar in de Mussel A zit. Ze zouden jammerlijk verdronken zijn. Dat was, - achteraf bekeken -, misschien wel beter geweest ……
Wilt is, als gezegd, aartslelijk: een kwabbig hoofd met pikzwart haar waarover een groenige glans ligt, een abnormaal grote mond, een brede wipneus en bruin-zwarte ogen. Het boosaardige karakter, dat hij al bij z’n doop had laten zien, komt bij het ouder worden steeds sterker naar voren. Hij pest en pijnigt alle kinderen èn dieren in z’n leefomgeving. Terechtwijzingen van z’n ouders daarover slaat hij steevast in de wind. Wat ? Op een gegeven moment treft moeder haar lievelingspoes aan tussen een bult hout en de muur van hun huisje: opgehangen. Wilt weet van niks ….
Naar het parochieschooltje bij de kerk wil hij niet en als vader hem bij de deur afzet, is hij er enkele tellen later weer tussenuit geknepen. Vogelnesten uithalen, de eieren leegdrinken, jonge vogeltjes kwellen tot ze dood zijn en vervolgens de dode lijfjes in de A gooien. Appels stelen, groentetuinen vertrappen, Wilt doet werkelijk alles wat niet mag.
Als hij 10 jaar is, sterft z’n vader. Van ellende ? Wanneer z’n moeder een paar jaar later noodgedwongen een varken moet verkopen, eist Wilt botweg de opbrengst van haar op. Een dreun op haar hoofd bezegelt de roof. Moeder verlaat het aardse tranendal niet zo lang daarna.
Wilt is een sterke beer van een vent geworden en trekt nu de wijde wereld in. Hij wordt soldaat in het leger van de keizer.
Onstwedde haalt opgelucht adem. Eindelijk maar toch verlost van dat kreng van een vent !
Zeven jaar later wordt Wilt echter opeens weer gesignaleerd in het Onstwedderse. Het huis van z’n ouders is in elkaar gezakt en niemand weet waar Wilt nu wel mag wonen. Totdat … een boer in Ter Wupping ziet hoe Wilt door het struikgewas bij de Roege Baarg kruipt en vervolgens plots verdwenen is. Iedereen zal begrijpen, dat de Onstwedders de Roege Baarg nu liever mijden. Zeker als vastgesteld moet worden, dat sinds Wilts terugkeer nachtelijke berovingen met de regelmaat van de klok voorkomen: geld, kippen, eenden, voedsel, sieraden. Bovendien doet het verhaal de rondte dat Wilt zich als soldaat in “de zwarte kunst” heeft bekwaamd. Hij zou honden het blaffen kunnen beletten en dwars door de wanden van een huis kunnen lopen……..
Z’n naam, een bijnaam die iedereen doet huiveren, wordt nu ‘Roege Wilt’.
Wilt woont inderdaad in de Roege Baarg. Hij heeft een stelsel van holen en gangen gegraven, net als een konijn, met diverse in- en uitgangen. Op die manier zal niemand hem en z’n gestolen schatten ooit te pakken kunnen krijgen. Ook de veldwachters niet, die steeds vaker pogingen doen om hem in het nauw te drijven. Wilt is tijdens zo’n drijfjacht al eens geconfronteerd met een probleem, waarbij hem al zijn lichaamskracht weinig baatte: hij kan niet zwemmen. En de Mussel A is, vooral in de herfst- en wintertijd een woeste, brede stroom met vele draaikolken, waarmee niet te spotten valt. Wilt prevelt in z’n hol in de Roege Baarg op een avond voor zich uit :”Ik zou een paard moeten hebben, een paard dat sprongen kan maken van wel 20 möln. (Een möln is een oude Westerwoldse lengtemaat van 7 voet, oftewel ruim 2 meter). Daarmee zou ik dwars over ’t Ol Daip (= de Mussel A) kunnen springen en niemand zou mij ooit meer te pakken krijgen….. Tjonge, als dat ’s zou kunnen !”
Het volgende moment stapt een vreemde, goedgeklede man onaangekondigd het hol binnen. Wilt heeft al snel door dat hij, ondanks de fraaie outfit van z’n gast, de duivel (‘de Òlle Knecht’) in eigen persoon op bezoek heeft. Z’n vurige ogen, - nòg angstaanjagender dan die van Wilt zelf -, en het feit dat hij aan z’n ene voet geen tenen heeft zeggen hem eigenlijk al genoeg.
De vreemdeling gedraagt zich uitermate beleefd. Hij vraagt geïnteresseerd hoe ’t met Wilt gaat en laat zich graag op een bak hete koffie trakteren, zeker gelet op het koude herfstweer. Wilt toont zich van een nog niet eerder zichtbaar geworden gastvrije kant en doet er ook nog een (gestolen) boterham met (gestolen) worst bij. Hij is van mening, dat hij de vreemde maar het beste een beetje te vriend kan houden. Zo raken ze in gesprek. Wilt vertelt ook van z’n wens om een vurig paard te bezitten, dat hele grote sprongen kan maken.
- “Och, als ’t anders niet is”, reageert z’n duivelse gast.”Ik ben namelijk ook paardenkoopman en zo’n paard kan ik je gemakkelijk leveren. Maarrrr…. zo’n dier is stinkend duur en ik weet niet of jij dat wel kunt betalen……” Bij die laatste woorden loert hij met een scheef oog naar de bedstee, waarin Wilt z’n bij elkaar gestolen geldschat bewaart.
Wilt reageert als door een wesp gestoken. “Eh, hoor ’s even. U kunt van me vragen wat u wilt, maar van m’n geld wil ik he-le-maal niks, ik zeg: niks!, missen. Dat heb ik zuur genoeg moeten verdienen. Basta !”
De vreemdeling lacht schamper bij die laatste woorden. “Tja, dan hebben we een probleempje. Voor je armzalige inboedeltje kan ik je geen stuiver geven. Het enige waar ik nog een beetje voor over zou hebben is je ziel, al is die ook niet veel waard….”
● We hebben voor de geschiedenis van Roege Wilt gebruik gemaakt van het verhaal dat Ammo Henderikus Smith ruim een eeuw geleden schreef in het Westerwoldse dialect. Ammo was de zoon van een Onstwedder huisarts en staat ook bekend onder de schuilnaam Gerrit Witze...
Wordt vervolgd...
© Klaas Meijer / Geert Schreuder