• Terug
  • Nieuws
  • De Biodiversiteitsmonitor Akkerbouw
7 december 2021

Effect op biodiversiteit meten en waarderen via monitor voor akkerbouw

'De Biodiversiteitsmonitor Akkerbouw geeft inzicht in of de maatregelen die we nemen voor verbetering van biodiversiteit het gewenste effect hebben', zegt Gert Sterenborg in het Groningse Onstwedde. 'Het helpt bovendien om onze inzet op waarde te schatten.'

De acht kritische prestatie-indicatoren (KPI's) die de basis vormen voor de Biodiversiteitsmonitor Akkerbouw (BMA) zijn vorige week bekendgemaakt. Onderzoekers van Wageningen University & Research en het Louis Bolk Instituut (LBI) hebben advies gegeven over de meest zinvolle indicatoren om aan te werken voor verbetering van de biodiversiteit. In pilots op akkerbouwbedrijven worden onder meer data- en registratiesystemen getest om de effecten van de KPI's te kunnen meten en waarderen.

Een van de akkerbouwers die in een pilot meewerken aan het ontwikkelen van de BMA is Gert Sterenborg in Onstwedde. Hij heeft samen met zijn ouders Nanne en Ingrid een akkerbouwbedrijf met pluimvee in maatschap. Hun bouwplan met ruim 300 hectare akkerbouw bestaat uit zetmeelaardappelen, suikerbieten, tarwe, gerst, grasland, uien en sinds dit jaar ook winterveldbonen.

Op het Groningse bedrijf is afgelopen zomer een bedekkingsproef aangelegd. Op drie tijdstippen zijn na de tarweoogst vijf groenbemesters gezaaid. Het gaat om vier bestaande soortenrijke mengsels en bladrammenas als enkelvoudige groenbemester. Voor de vergelijking liggen tussen de ingezaaide objecten ook steeds braakliggende stroken op het proefperceel van ongeveer 5 hectare.

De proef sluit aan op de KPI om met een hoger aandeel bodembedekking in het bouwplan de biodiversiteit te stimuleren. 'Het doel is uitvinden wat het effect is van het moment van zaaien op de prestatie van de groenbemester. En ook wat het gewas doet op de biodiversiteit, zowel onder de grond als erboven. Verder is het voor ons van belang om te weten wat de invloed is op de vermeerdering van schadelijke aaltjes', legt Sterenborg uit.

Zaaien na tarweoogst
Op het betreffende perceel laat de akkerbouwer het verschil zien in ontwikkeling tussen de vroeg en later gezaaide groenbemesters. Hij vertelt dat het vanwege de natte weersomstandigheden niet is gelukt om direct na de tarweoogst de groenbemesters te zaaien. 'De zaaidata zijn daarom wat opgeschoven. De laatste objecten zijn eind oktober ingezaaid en die gewassen hebben nu nog een forse groeiachterstand.'

LBI-onderzoekers bezoeken het proefperceel regelmatig om waarnemingen te doen en monsters te nemen. Uiteindelijk moet deze proef de zoektocht ondersteunen naar de groenbemester waarmee het lukt om de bodem de hele winter groen te houden en die het meeste bijdraagt aan de biodiversiteit.

De ontwikkeling van de BMA noemt Sterenborg een goed initiatief. Hij heeft de indruk dat veel akkerbouwers al bezig zijn met verduurzamen. 'Deze monitor biedt handvatten en is een handig hulpmiddel om de effecten van maatregelen te meten. Het geeft meer kennis en inzicht en bovendien de bevestiging dat je als ondernemer investeert in de juiste zaken.'

Sterenborg vindt de mogelijkheid om via de BMA de mate van biodiversiteit van individuele bedrijven te beoordelen en waarderen ook belangrijk. 'Wij kunnen daarmee cijfermatig aantonen wat onze inzet voor een betere biodiversiteit oplevert en ook wat het ons kost. Aansluitend moeten we er via onze ketenpartijen of overheidsinstanties voor zorgen dat we een goede compensatie krijgen.'

Sterenborg vertelt dat hij en zijn ouders op diverse vlakken bezig zijn om de biodiversiteit op hun bedrijf te verbeteren. Zo werken ze standaard met akkerranden en hebben ze de laatste drie jaar tagetes ingezaaid voorafgaand aan de teelt van uien. Verder bestaat het bouwplan al voor een kwart uit graangewassen. Een deel daarvan, en ook de winterveldbonen, worden gevoerd aan de eigen vleeskuikens als bijdrage aan de kringlooplandbouw.

Natuurlijke roofvijanden
'In de gewasbescherming sturen we op beperking van de milieubelasting', stelt Sterenborg. Het betekent dat hij kiest voor middelen die natuurlijke roofvijanden sparen en dat hij gebruikmaakt van waarschuwingssystemen om bespuitingen uit te sparen.

Verder is de akkerbouwer geïnteresseerd in precisielandbouw en kijkt hij wat mogelijk is met plaatsspecifieke bespuitingen, bijvoorbeeld voor de bestrijding van aardappelopslag in groenbemesters. 'Als dat lukt met een spotsprayer, kunnen we ook na de teelt van zetmeelaardappelen een bodembedekker inzaaien. Dan blijven al onze percelen groen in de winter.'

Bron/foto: NIEUWEOOGST