Nazomerse verlokkingen op het schoolpad

In de jaren (19)’50 schreef Rikste Wilzing-Bessembinders, uit Smeerling en onderwijzeres aan de Onstwedder Hervormde School, voor de ‘Winschoter Courant’ een aantal korte verhalen over het leven van alledag op het Westerwoldse platteland. In het Westerwolds uiteraard.
We hebben de hand weten te leggen op enkele van die verhalen en willen u deze maand op één ervan trakteren. Om ook die Onstwedders, die het dialect (nog) niet zo goed beheersen enigszins terwille te zijn én tegelijk die Onstwedders die toenemend moeite hebben met het Westerwoldse dialect van toen, een helpend handje te bieden, hebben we alleen de daadwerkelijk gesproken teksten (de gedeelten tussen aanhalingstekens) in onze streektaal weergegeven.
Met onze dank aan de familie Wilzing en heel veel plezier bij het lezen over de verlokkingen op het schoolpad van zo’n 60 jaar geleden.

Met een klap slaat Jan de deur achter zich dicht. “Dag heur” zegt hij. Maar hij is nog niet bij het hekje als z’n moeder roept:”Heur es Jan, hest ook n schone buusdouk in t buutse en geld veur t negertje ?” “Och heden, nee”, denkt Jan. “Ik kan t nig meer wachten”, roept hij terug.”k Mout Geert nog aanroupen.”
Maar moeder komt al aangelopen met een zakdoek en een stuiver voor de zending. Een paar huizen verder woont Jans vaste schoolkameraad Geert. Jan begroet Geerts moeder hartelijk.”Moi, vrouw Tammes. Is Geert al kloar ?”
Mevrouw Tammes reageert direct.”Gee-eert ! Woar bist nou vent ? Jan is d’r al.”
Geert komt aangestommeld, een kleine, dikke jongen met bruine ogen die altijd lachen. “Even mien klompen opzuiken, heur.” Wat lawaai in de koestal geeft aan, dat Geert zoekende is. Even later meldt hij zich met een brede grijns.
“Doar was ik al. No, dag moeke. En….., o dat zok hoast vergeten. Wat krieg we vanmiddag veur eten ?” “Pankouke”, antwoordt moeder.”Dat komp mie beter oet vandoage.” “Mie ook”, zegt Geert, “dan kin t ja aalmoal wat gaauwer, want wie hebben t nog drok vannomiddag, hè Jan ?” “Nou, dag heur !” en weg zijn ze.

Onderweg zegt Jan:”Zeuve nog eevm bie Huusman under ’t kastanjeboom deurlopen ? D’r liggen nou vast genog.” Dat blijkt inderdaad het geval: glanzende, bruinrode kastanjes volop. Ze proppen hun broekzakken vol en lopen verder, richting de school op de hoek van de Kerklaan.Mooi man, zoveel kastanjes. Nu kunnen ze er lekker richting van alles en nog wat mee gooien.
Huismans kat krijgt als eerste een kastanje tegen z’n rooie koppie. Het beestje stoot een krijsend geluid uit, springt een gat in de lucht en maakt met een rotgang dat ie wegkomt. Mevrouw Huisman heeft vanachter het raam de aanslag op haar kat gezien. Ze tikt vinnig tegen de ruit en heft dreigend haar vuist op naar de beide jongens. Die maken razendsnel dat ze wegkomen.
Door het harde lopen raken ze wel heel wat kastanjes kwijt. Ze zijn intussen al dichtbij school. Aha ! Daar komt de juffrouw van de 1e klas aan fietsen.”Duust doe dai wol aaine tegen ’t rad aangooien ?”vraagt Jan. “Oh joa, heur. Ik wol”, antwoordt Geert.”Dij kin ons ja toch niks meer moaken. Wie zitten ja al in de viefde” en op hetzelfde moment gooit hij. De kastanje vliegt hard tegen de spaken van het voorwiel van de onderwijzeres, zo hard dat het stuur in haar handen trilt. Ze kijkt met een kwade blik opzij, maar door de veelheid van schoolkinderen kan ze niet meer vaststellen wie haar deze poets heeft gebakken.
“Kiek ais”, zegt Geert, “wat hef Lutjeboer doar nog mooie dikke peren aan ’t boom zitten. Zol ik dai wol roaken kennen ? Wat ducht die ?” “Loaten we ’t om ’t ander doun”, zegt Jan.”Eerst ik en den doe.”
En daar vliegen de kastanjes al door de lucht. Maar ineens ….. “Rinkeldekinkeldekink.”
Een ruit van het stookhok vliegt in stukken uit z’n sponning. De jongens kijken niet lang naar de schade die ze hebben aangericht, ze doen in ijltempo hun klompen uit en maken op sokken dat ze wegkomen.
Als ze ver genoeg van huize Lutjeboer verwijderd zijn komt ietwat bedeesd uit Jans mond:”Dat was nig zo best. Deest doe dat of ik ?” “’k Wait nig”, antwoordt Geert, ”man as ze t gewoar worden wel of t doan hef, den zellen wie hom wol berappen mouten, denk ik.” “Nou, wie zeggen in elks geval niks, heur. Meschain heur wie d’r wieder wol niks van”, is de wat bange reactie van Jan, wiens spaarpot één grote lege ruimte is. Kennelijk geschrokken van z’n eigen angsthazen-gedrag voegt hij er vrijwel onmiddellijk aan toe:”En aanders……’t Is ja gaauw Sunt Meerten en den hoal ik veurvast wol wat geld op.””Ik mainde aanders dastoe die doar n kniene veur kopen wolst”, sputtert Geert tegen.”Dat wil ‘k ook”, zegt Jan, “man ik mout t nog aais even rusteg bekieken wat veur aine.”
Daarmee is de discussie gesloten. Bovendien staat hun meester in de deuropening van de school te wenken, dat ze moeten opschieten. De lessen beginnen.

Ze zijn middenin de rekenles als …. Och lieve deugd, daar heb je het gegooi in de glazen al. Of, beter gezegd, de man wiens glazen een uurtje eerder zijn ingegooid: Lutjeboer. Een beer van een man, wiens naam in geen enkel opzicht past bij zijn postuur.”Meester, ie hebt twai jongs in de klazze dai mie n roede ingooid hebben. Mien vrouw was net in ’t stookhok aan t waark en zai het de haile loaden glas op de kop kregen. Nou wol ik dai lummels wol eevm bie d’oren hebben. Aine was n lutke dikke, zee mien vrouw.”
Meester moet even nadenken. Toen de school aanging waren Jan en Geert bijna te laat geweest en ze hadden een redelijk verwilderde blik in hun ogen gehad. Zouden zij de daders zijn ? Meester spreekt Lutjeboer geruststellend toe.”Weet u wat Lutjeboer, ik zoek ’t wel uit wie de boosdoeners geweest zijn en dan stuur ik ze wel bij u langs. Is dat goed ?” Ondertussen heeft hij Lutjeboer naar de gang begeleid en die kan weinig anders dan, nog zacht nagrommend, vertrekken.
Meester zegt niets als hij terugkeert in de klas. Maar om twaalf uur, als de school uitgaat, wordt dat anders. “Jan en Geert, blijven jullie nog even na ?” De jongens kijken elkaar aan en krijgen koppen als rode bieten. Hoe kan meester in vredesnaam weten dat zij ……. Of zou één van de Lutjeboers hen gezien hebben ?
Als alle anderen de klas uit zijn komt meester naar hen toe.”Nou vertel me maar ’s jongens wat er gebeurd is.”
Tja, nu konden zij wel zeggen “Niks meester”, maar dat hielp natuurlijk niks. ’t Was immers net alsof deze meester dwars door je heenkeek en alles van je wist. Ja, dit was heel wat anders dan die oude meester, die verleden jaar met pensioen was gegaan. Daarmee kon je lol beleven en hem net zoveel voorliegen als je maar uitkwam. Maar deze ! En toch mochten ze hem wel op de een of andere manier. Misschien kwam ’t wel omdat hij zo mooi kon vertellen !
De jongens vertellen over de kastanjes en de lekkere peren naast Lutjeboer z’n stookhok. En ook hoe ‘t “een beetje misgegaan is……”
“Nou jongens”, zegt meester,“ik zal jullie hiervoor nu niet straffen. Maar je moet wel even een bezoekje brengen aan Lutjeboer en hem vertellen hoe de ruit kapot is gegaan en zeggen dat ’t je erg spijt. Bovendien is ’t naar mijn mening niet meer dan redelijk als jullie een nieuwe ruit betalen. Enne….. nog één ding moet je me beloven: dat je je in het vervolg op weg naar school netjes zullen gedragen. Dat betekent dus ook, dat je niet met allerlei dingen gaat gooien. Dat is erg gevaarlijk. Van die smijterij met de kastanjes hadden wel veel ergere brokken kunnen komen ! Nou dan: wegwezen en tot vanmiddag !”
En daar gaan Jan en Geert met lood in de schoenen. Als ze bij de Lutjeboers arriveren, zitten die net rond de middagpot. “Zo jongs”, opent boer Lutjeboer, “dus ie waren dat dai mie n roede kepot gooid hebt. Dat kost joe vanzulf dik centen.” De jongens kijken strak voor zich en zeggen niks. “Of hei je laiver n pak klappen, dai kön je ook wol kriegen !”
“Nnnnee Lutjeboer”, zegt Geert,”www…wat kost dat dan ?”
“Nô, breng mie vanmiddag elk man n gulden, dan bin je d’r of, man o-wai-o-wai as ’t weer gebeurt !”

Jan, die tot op dat moment nog helemaal niks heeft gezegd, krijgt een rood hoofd als hij stotterend uitbrengt:”Mmm….mag ik joe ddd…dij gulden aander weke wol brengen, want mien spoarpot is leeg mout je waiten. ‘k Mmm…mout eerst weer wat verdainen.”
Dan begint Lutjeboer schaterend te lachen.”Waist wat ?” zegt hij.”Ik begriep wol, doe zugst die d’r n gat mit in de kop. Man kom vanoavend oet school man bie mie, dan kinst mie helpen te baiten trekken en ast die goud weerst, krigst n gulden van mie tou, bovenop dij kepodde-roede-gulden. Ofsproken ? Enne, doe Geert, doe komst toch ook ?” Geert zegt direct “Joa”, blij als hij is dat alles zo met een sisser afloopt.

Die middag smaakten de pannekoeken nog véél lekkerder dan anders.

© Geert Schreuder & Klaas Meijer