22 augustus 2015

Het verhaal van Jan Streuding is opgeknipt in drie delen. Hieronder leest u deel twee.

Lees hier deel één

Natuurlijk gebeurde er in mijn lagere-schooljaren ook van alles en nog wat in het dorp.
Zo was het voetbalveld naast de boerderij van Kars Horlings aan de Wessinghuizerweg (nu Smith’s Ranch) af en toe net een soort evenemententerrein. Ik kan me herinneren, dat er bijvoorbeeld veekeuringen waren. En soms een echte kermis, inclusief ‘steile wand-motoren’. Volgens Kobus Huisman waren de mensen die dit organiseerden zigeuners.

In het Mieghummelbos waren in die tijd ’s zomers zangersfeesten. De optredens vonden plaats in de prachtige muziekkoepel die er toen nog stond. Dan was ’t er ontzettend druk. M’n vader had ’t er op die dagen maar goed mee: hij had pal voor het bos een fietsenstalling gemaakt, waar de bezoekers – tegen betaling uiteraard – hun fiets konden neerzetten. Kassa !
De beginjaren ’50 was ook de tijd dat er nog geen supermarkten bestonden. De dorpsbakkers kwamen nog op bepaalde dagen aan de deur. Het brood kon je dan aan de kar kopen. Zo hadden we de ene keer brood van bakker Ten Have of Horlings op tafel en een volgende keer van Hilgenga of Van Dam. De groenten kwamen van de kar van Willem Greven (Beukenweg).
Ook de melk werd aan huis gebracht. Je ging dan met een pannetje naar de kar van de melkboer, waarop een grote melkbus met een kraan stond. Pannetje eronder, kraan open en via een fikse straal was Kees heel snel klaar.

Kruidenierswaren haalden we bij de Spar-winkel van Tamme Timpener, schuin tegenover ons huis. Soms moest ik echter apart nog een boodschapje halen bij Moed. Gepke was daar de winkeljuf. Als ik bijvoorbeeld om suiker kwam, dan diepte ze eerst een grote papieren zak op. Vervolgens dook ze met een schep in het suikervat en deponeerde een aantal volle scheppen in de zak. Nadat de bestelde hoeveelheid op de weegschaal op de toonbank was gewogen, kon ik weer vertrekken. Zonder te betalen! De afrekening van al het gekochte in die week volgde standaard op de zaterdag.

 Tja, en dan begint de tijd dat je naar de Ulo (= Uitgebreid Lager Onderwijs) moet. Gelukkig was er zo’n school in Onstwedde, aan de Luringstraat. In “mijn tijd” was dhr. P(iet) Cnossen het hoofd van deze school. (‘Directeuren’ had je in die tijd alleen op fabrieken).
M’n leertijd op deze school heb ik als bijzonder plezierig ervaren. Het enige nadeel was eigenlijk, dat de lessen ook op zaterdagmorgen waren. Maar dat was (bijna) overal in Nederland zo.
In mijn laatste jaar kregen we wegens ruimtegebrek nog les in een zaaltje van de Chr. Gereformeerde kerk, op de hoek van de Boslaan en de Luringstraat, schuin tegenover de school. Het afsluitende mondelinge examen moest je doen in de stad Groningen.

Na mijn middelbare schoolperiode ging ik meehelpen op het bedrijf van mijn vader. Behalve boerderijwerkzaamheden deden we toen namelijk ook in aardappel- en strovervoer en er was – simpel gezegd – werk zat.
Ieder stuk land werd in die jaren aangeduid met een naam. Zo herinner ik me bijv. nog: Opoe’s Toenen (was in de buurt van Meulenpoale), Diekvenen, ’t Stobke, Harstange, ’t Span, ’t Veentje.
Het werk op het land was een flink stuk arbeidsintensiever dan tegenwoordig. De bieten bijvoorbeeld moesten handmatig “op aine” worden gezet. Ook het poten van aardappels was handwerk: vanuit een grote schortzak die om je middel gebonden was.
Bij het dorsen van het geoogste graan ontstonden er stropakken van circa 50 kg. Bij het jaarlijkse Oogstfeest van ‘Onstwedder Gaarv’n’ kun je er nog altijd getuige van zijn.
Deze pakken stro werden op het land of ‘in t vak op dele’ (in de boerderijschuur) opgeslagen. In gedeelten werden ze dan later naar de strokartonfabriek gebracht.Naar ‘Ons Belang’ in Stadskanaal of ‘De Kroon’ in Oude-Pekela. Het laden en lossen was – opnieuw – puur handwerk. Niks heftruck of iets dergelijks ! Met de aardappelen ging ’t niet anders.
Ons wagenpark bestond in die tijd (rond 1960 dus) uit een Chevrolet en een Bedford vrachtwagen. Ze reden op benzine. Dat is anno 2015 totaal onvoorstelbaar, maar als je je realiseert dat de benzineprijs toen ƒ 0,25 (= € 0,11) per liter was ……….

Dan ben je inmiddels 19 jaar geworden. Hoogste tijd derhalve voor een officiële brief van het Ministerie van Defensie met een uitnodiging voor de (verplichte) keuring voor militaire dienst. Mijn lijf, geest en ledematen werden goedgekeurd om te worden ingezet bij de eventuele verdediging van ons land en volk en met de zogenaamde ‘Lichting 63-1’ (d.w.z. dat ik moest opkomen in januari 1963) was ’t zover. Ik bleek een enorme pechvogel te zijn: de winter van 1963 was de allerallerallerkoudste sinds 1830 ……….
Ik moest me melden op de Generaal-majoor Kromhoutkazerne in Tilburg en werd ingedeeld bij de Aan- & Afvoertroepen. De eerste periode moesten we een aantal weken achtereen in de kazerne blijven en de weekenden niet naar huis. Zo werden we geacht “grote jongens” te worden. Dat hield meteen in, dat ik het voetballen bij de v.v. ‘Westerwolde’ in Vlagtwedde ook wel kon schudden.
De verdiensten als dienstplichtig soldaat waren volgens de regels van de “CAO” (Collectief Armoedig van Opzet) en dermate gering, dat we er per dag ongeveer een gevulde koek van ƒ 0,25 (= dus € 0,11) voor konden kopen ……
De eerste maanden waren – laat ik zeggen – ‘vrij pittig’. Regelmatig was er midden in de nacht een alarm, wat bijna standaard na circa twee uur weer werd ingetrokken. Maar je moest ’t niet wagen in je nest te blijven liggen !
Ik kreeg de beschikking over een DAF 4 x 4, waarmee we gingen crossen in de Drunense Duinen bij Tilburg. De toegevoegde waarde van dit gedoe is mij nooit duidelijk geworden.
Schietoefeningen deden we met het standaard-handvuurwapen uit die tijd: de Uzi, een semi-automatisch wapen van Israëlische makelij. Tijdens zgogenaamde droppings vond ik ‘t het leukst, wanneer er een handgranaat in het water werd gegooid en je een klein tehuis kon trakteren op de vissen die op hun rug liggend kwamen bovendrijven.
Tijdens een verlofweekend in mei 1963 ging ’t goed mis met me. Bij een voetbalwedstrijd in Vlagtwedde brak ik mijn scheen- en mijn kuitbeen. Hup, met de ambulance spoorslags naar het St.Lucasziekenhuis in Winschoten (daar liepen toen nog echte nonnetjes rond); been in het gips en naar huis in Onstwedde. Na een paar weken daar weggehaald en naar een militair hospitaal in Assen gebracht. Na nog ’s enkele weken overgeheveld naar het Centrale Militaire Hospitaal ‘Oog en Al’ in Utrecht. Ondanks al dat heen en weer gesleep, herstelde mijn been toch voorspoedig en na ruim 6 weken …… kreeg ik oogstverlof.
Na dit verlof moest ik me opnieuw in Utrecht melden. Kennelijk bestond er niet al te veel vertrouwen in een 100 % herstel, want ze vroegen me begin december of ik de dienst niet liever wilde verlaten. Mijn “Ja” zal overtuigend geklonken hebben en zodoende was ik op Sinterklaasavond 1963 weer thuis, bie pabbe en moeke.

In het volgende deel leest u hoe het verder is gegaan met Jan Streuding.